Skip to main content

Ogen onder de felle lichten






















Ik keek omhoog. De lucht pikzwart, de felle lichten waren zo helder dat ik me afvroeg of de zon zo fel kon zijn. Daar zag ik hem staan. In de regen die als druppels een leger vormden dat zich om hem heen sloot, waardoor zijn silhouette tenger en mager leek. Een paar passen naar voren, waardoor ik gelijk al het kille, ijzige water tot op mijn botten voelde. Zwaar donder. Als God die besloot zijn vinger even op de aardbodem te plaatsen. De ramen schudden. Nog een paar passen, tot ik rende en mijn hart niet alleen in mijn ribben voelde, maar ook in mijn keel, mijn hoofd en overal in mijn lichaam. Mijn benen stopten, afwachtend van wat er zou komen. Hij draaide zich niet om. De bruine haren leken nu zwart, de slanke hals leek blanker. Ik wist dat ze blauw zouden zijn. Het lichte blauw met donkere vlekjes die in het licht als goud waren. Maar nu was het niet licht, nu was het koud en werden onze ogen geteiserd door het diepe zwart en de witte lichten die soms zo onverwachts kwamen. Hij draaide zich om. Ik keek naar zijn borst, hals, kin, neus, haar. Alles was nog precies hetzelfde als een half jaar geleden. En zijn ogen. Ik was niet verbaasd, bang of geschrokken. Ik wist het al. Zijn ogen waren licht. Zo licht als ik ze nog nooit had gezien. Het felle blauw stond in contrast met al het andere dat een donkere gloed had gekregen. De vlekjes waren edelstenen geworden, die toen het felle licht weer kwam, zich van alle kanten lieten bewonderen. Hij lachte. Het was een eerlijke lach. Het stond hem goed. Ik wist gellijk weer waarom ik terug was gekomen. Dat ik niet door de anderen was geroepen, maar door hemzelf, misschien zonder dat hij dat zelf wist. Hij lachte en ik lachte mee. Ik lachte van vreugde en ik voelde het in mijn buik. De lach die alle tranen verwierp en alles wat zwart was, weer kleur zou laten krijgen. Ik voelde het in mijn buik en in mijn hart. Mijn hele lichaam vertelde me dat hij het was.
‘Erin, wil je met me huilen? Naar het onweer?’ Zijn ogen vroegen het me voordat zijn stem dat deed. Zijn stem was diep en vol oprechtheid. De klank was anders, maar rijk. Verrassend, maar verrukkelijk. Ik lachte naar hem en pakte zijn hand. Het voelde alsof ik het al vaker had gedaan, het voelde bekend. Onze klank zwel aan. Ik huilde en voelde hem huilen. Als wolven huilden we naar de felle lichten, het zware donder en de beklemmende regen. Ze leken verslaanbaar. Wij leken onoverwinnelijk. Het leek allemaal zo goed.

De nacht was wakker en straalde warmte en energie af. We hadden lang gehuild, tot onze kelen er pijn van deden. Maar dat maakte niet uit, zijn hand was sterk en mijn hart was gevuld met het goud van zijn ogen. De volgende dag zou het onheil van hoe het verder zou moeten met zich meebrengen. Maar dat was voor morgen. Nu was nu. En nu was goed. En al die tijd wist ik niet dat mijn ogen zo donker waren geworden dat ze bijna zwart leken. En de vlekjes gloeiden en straalden als edelstenen.

Comments

Popular posts from this blog

About war

When all the things you tried to think were good have suddenly become the source of fear, then at the very place where you first stood has someone dropped an unforgivenlly tear. And on the ground where those now lit the lights I'm standing still but without things to know 'Cause we all be and go just like the tides and can not say: Oh time, I miss you so. Yes, everyhting has changed and not a sign of knowledge here is to be claimed as mine.

Steenkoud

Dit verhaal gaat over Dordrecht en over winter.

twee kanten

Voorzichtig sloeg ze de bladzijde om. Hier, in het kapelletje, las ze graag. Ze, een meisje met kort, donker haar en nog donkerdere ogen, deed niets liever. Ook nu kon ze haar ogen niet van het boek afhalen. Ze hield haar adem in toen ze las dat het monster achter hem stond, terwijl hij dat niet doorhad. Voor de zekerheid keek ook zij even over haar schouder. In een waas zag ze een kleine gedaante staan. Ze schrok en keek beter. De lucht om haar heen leek ineens ijzig koud te worden toen ze zag wie het was. Ze keek recht in de ogen van een meisje met kort, donkerbruin haar en bruine ogen. Maar dit kon niet. Ze keek naar haar eigen handen, om zeker te weten dat ze zelf nog op het bankje zat. Toen keek ze weer naar het meisje. 'Wie ben je?' kon ze uitbrengen. 'Ik ben jou', antwoordde dezelfde stem. Dit kan niet, dacht ze weer. Haar hart klopte in haar keel toen het meisje dichterbij kwam. 'Wees niet bang', zei het meisje met een glimlach waar diepe haat in ve...